Lichamelijke ontwikkeling

De lichaamsbouw van een peuter is verschillend, maar meestal zijn ze vrij mollig.
Op motorisch gebied gaat vooral de grove motoriek van de peuter met sprongen vooruit.


Lichamelijke groei
Lichamelijk gezien is er bij de peuter voornamelijk sprake van breedtegroei:het gewicht neemt fors toe, ondanks een relatief kleine toename van de lengte. Op de leeftijd van achttien maanden is de peuter ongeveer 82 cm en weegt hij 12 kilo. Op zijn vierde levensjaar is het kind ongeveer een meter lang en weegt hij 18 kilo. Zijn lengte is dus met ongeveer twintig procent toegenomen en zijn gewicht met vijftig procent. Een bol buikje is dan ook kenmerkend voor een peuter. Bovendien zien we, als we de peuter vergelijken met de baby, dat er duidelijk een hals gevormd is.

Omdat vanaf ongeveer 1,5 jaar het groeitempo van de peuter sterk afneemt, neemt ook de eetlust af. Doorgaans voelt een peuter goed zelf aan wanneer hij genoeg gegeten heeft. Per dag kan dit verschillend zijn. Dat kan te maken hebben met de beweging die hij gehad heeft of omdat hij gewoon minder trek heeft. In deze periode kan eten problematisch worden omdat de peuter in de 'koppigheidsfase' zit of omdat de opvoeders verkeerd omgaan met het eetgedrag. Dwing je een kind te eten dan verstoor je zijn natuurlijke gevoel voor honger en verzadiging.

Groeien gebeurt voornamelijk in de slaap. Over het algemeen slapen peuters 's nachts 12 uur en overdag één a twee uur. Het is echter heel normaal als een peuter meer of minder slaap nodig heeft. De behoefte aan slaap kan per dan verschillen.

 

 

Motorische ontwikkeling
De peuterleeftijd is de periode waarop kinderen voortdurend in beweging zijn. Oefening baart kunst en daardoor leren ze in deze periode dan ook heel wat. Het leren lopen is van grote betekenis. Hierdoor wordt de wereld voor de peuter een stuk groter: hij gaat op ontdekkingstocht waarbij zijn exploratiedrang tot veel onveilige situaties kan leiden. Peuters klimmen en klauteren graag en op dit gebied wordt dan ook veel geleerd. Op deze leeftijd wordt een begin gemaakt met gooien en schoppen van een bal. Deze ontwikkeling wordt gevolgd door het leren vangen van een bal. Dit alles betekent dat de peuter een grove motoriek ontwikkelt waarbij hij de grotere spiergroepen en die spieren dicht bij de romp al redelijk kan aansturen. De fijne motoriek blijft nog achter. Geef je de peuter een potlood in de hand dan blijft het meestal beperkt tot wat krassen. Tegen het einde van de peutertijd lukt het de meeste peuters om binnen de lijntjes te kleuren.

 
 Enkele mijlpalen van de motorische ontwikkeling van de peuter zijn:

 * loopt achteruit (18 maanden)
 * bouwt toren van 3 blokjes (18 maanden)
 * loopt de trap op (tussen 14 en 24 maanden)
 * bouwt toren van 6 blokjes (24 maanden)
 * loopt goed hard (rond de 24e maand)
 * springt op de plaats (tussen 22 en 36 maanden)
 * fietst op driewieler (tussen 24 en 38 maanden)
 * staat 1 seconde op één voet (tussen 24 en 42 maanden)
 * springt ver (tussen 30 en 43 maanden)
 * hinkelt (tussen 36 en 48 maanden)
 * gooit bal bovenhands (tussen 28 en 60 maanden)
 * kleurt binnen de lijntjes (rond ongeveer 48 maanden)
 * vangt stuitende bal (vanaf 48 maanden)


Je ziet dat de verschillen groot zijn. Het ene kind ontwikkelt zich motorisch snel, het andere wat trager. Ook kan een kind handig zijn in het mikken van ballen, maar nog niet zo goed kunnen springen. Bij peuters en kleuters bestaat er in het algemeen weinig verband tussen de behendigheid van de verschillende spiergroepen.

Zindelijk
Een peuter kan en wil zijn sluitspieren beheersen: hij wordt zindelijk. Over zindelijkheid is veel geschreven, variërend van (enige) dwang tot zindelijk worden tot 'het komt vanzelf wel'. Over het algemeen is men het erover eens dat voor toiletgebruik kinderen beheersing over hun lichaam moeten hebben en het proces moeten kunnen begrijpen. Dat gebeurt voor elk kind op een ander moment. Spanning speelt een rol bij het proces van zindelijk worden. Een broertje of zusje, voor het eerst naar de créche of een verhuizing, kan zindelijk worden moeilijk maken. De meeste kinderen zijn overdag zindelijk tussen twee en drie jaar, en 's nachts tussen tweeënhalf en viereneenhalf.